Het belang van ontmoeting voor de acupunctuurbehandeling (dl. 3)
Dit is het derde artikel in de reeks over het belang van ontmoeting binnen een acupunctuurbehandeling. In het eerste deel kwam het belang van andere factoren dan het ‘objectief enkelvoud’ aan de orde, met de nadruk op de subjectieve kanten van de therapeutische ontmoeting. In het tweede deel presenteerde ik een model voor de communicatie binnen een hulpverleningscontact. Ook maakte ik duidelijk dat er in de informatieuitwisseling tussen hulpverlener en hulpvrager meer informatie wordt uitgewisseld dan alleen de inhoudelijke informatie over klacht, diagnose en therapie. In dit artikel ga ik hierop verder.
Behoefte aan waardering en erkenning
Een factor die vrijwel altijd een rol speelt, maar zelden herkend, laat staan erkend wordt is de behoefte aan waardering en erkenning bij de hulpverlener. Deze wordt vaak pas zichtbaar als die waardering uitblijft of lijkt te blijven. Ik illustreer dit met een voorbeeld uit mijn eigen praktijk.
‘Wies’ komt enkele jaren na het begin van mijn werk als acupuncturist bij mij op het spreekuur. Zij voelt zich moe, lusteloos, weet niet meer waar ze het allemaal voor doet. Ze werkt als pastor. In de paar behandelingen die volgen verandert er niet heel veel in hoe zij zich voelt. Voor zover ik zie is de acupunctuurbehandeling adequaat genoeg en ik probeer haar ook te stimuleren om aandacht te geven aan haar eigen belevingswereld. Dat idee spreekt haar wel aan, maar ze doet er weinig mee. Zij voelt zich aanhoudend lusteloos en laat mij dat ook duidelijk weten. Dan vertelt zij dat ze bij een uitvoering van de Matthäus-Passion is geweest, en dat deze haar geraakt heeft. Ik veer op: beweging! Ik vraag haar of ze hier wat meer over wil vertellen en ik zeg haar dat juist door aandacht te geven aan wat je raakt je de weg terug kunt vinden naar levenslust. Zij antwoordt dat dit misschien voor anderen geldt, maar niet voor haar. Nu kom ik echt goed op gang: ik ga proberen haar te overtuigen. Ik vertel onder andere over mijn eigen moeder die, rond haar vijftigste, ontdekte hoe haar vermoeidheid samenhing met ervaringen uit haar jeugd (oorlogservaringen) en hoe zij hier, door hier over te schilderen, te vertellen, langzaam maar zeker haar vitaliteit heeft terug gevonden. Inmiddels ben ik haar helemaal kwijt. Mijn argumenten zijn niet aan haar besteed, we kunnen maar het beste gaan prikken. De keer daarop geeft ze aan te willen stoppen. Het heeft geen zin allemaal, en dan was ik ook nog uitgebreid over mijn eigen moeder gaan vertellen, daar zat ze al helemaal niet op te wachten.
Wat is hier gebeurd? Dit is duidelijk een heel ander scenario dan wanneer er wederzijds ‘likes’ worden uitgewisseld. Dit liep behoorlijk uit de hand, en de verantwoordelijkheid daarvoor lag beslist bij mij. Het is niet heel moeilijk om te zien hoe dit in dit contact kon gebeuren. Ik had zelf een moeder die tot haar vijftigste, dus mijn hele jeugd, vermoeid en lusteloos was door haar oorlogstrauma. Noch zijzelf, noch ik wist dit, en ondertussen kreeg ik als kind wel de boodschap mee dat ik vooral rekening met haar moest houden en niet te veel aandacht moest vragen. Dat kon ik heel goed. Ook kon ik heel goed vergeten hoe ik mij daar zelf bij voelde. En als ik maar goed genoeg mijn best deed zou het me misschien wel lukken om toch nog aandacht te krijgen. In mijn werk lukte het mij meestal om aandacht, waardering en contact met patiënten te krijgen, en vaak werden zij ook vrij snel weer vitaler. Maar niet bij deze mevrouw. Ik hield het al een aantal consulten vol, en toen leek het alsof er een lichtpuntje was. Dat meteen daarna weer verdween. Dit was teveel voor mijn doorgaans zo netjes weggestopte gekwetste, behoeftige, kind. Dit mocht niet gebeuren! En ik ging doen wat ik deed.
Behoeftig kind
Ben ik hierin uniek? Nee. Iedere hulpverlener heeft, naast zijn vakinhoudelijke en hopelijk communicatieve kwaliteiten (het volwassen deel) een deel wat je het behoeftige kind kunt noemen, de één waarschijnlijk wat meer dan de ander. Dat is niet erg. Het is wel lastig. Het betekent dat dit behoeftige kind in de interactie altijd meekijkt. Als hulpverlener krijg je meestal veel positieve aandacht: je bent nodig, je deelt in de successen, mensen vertrouwen je hun zielenroerselen toe, ze vertellen over jou aan anderen, ze doen wat je hun adviseert en ze worden daar beter van. Misschien ‘liken’ ze je zelfs op Facebook. Dat is fijn, en er is niets mis mee. Maar er is een belangrijke keerzijde. Het behoeftige kind zal het namelijk niet accepteren als deze aandacht uitblijft of wegvalt. Dan gaat het luidkeels protesteren. Natuurlijk doet het dat niet zoals een kind (tenzij het extreem geraakt wordt), het gebruikt daarvoor de middelen die het heeft ontwikkeld. In mijn geval probeerde ik de patiënte te overtuigen door mijn eigen moeder op te voeren, ik ging ironisch genoeg ‘preken’ tegen de dominee. Anderen gaan nog harder hun best doen, worden kortaf, gaan de patiënt vertellen wat er allemaal beter moet met diens inzet voor de behandeling, zeggen: dan ga je maar weg als het je hier niet zint. Dit kun je samenvatten als: de hulpverlener vertrekt deels uit het contact. Het is heel waarschijnlijk dat de patiënt dit merkt en daar pijnlijk door geraakt wordt. Ga maar na, zojuist had zij nog een aandachtige, ijverige, betrouwbare hulpverlener tegenover zich, en nu zit daar ineens een mokkend, boos kind (al uit zich dat misschien op een andere manier).
In de yin-yang-lemniscaat (zie figuur) kun je deze verandering als volgt weergeven. Vóór het pijnlijk geraakt worden van de hulpverlener is de situatie:
- de patiënt ervaart een behoefte (6)
- vraagt hulp (1),
- (het behoeftige kind in) de hulpverlener ontvangt deze vraag (2)
- en is hier opgetogen over (3)
- geeft aandacht, tijd, deskundigheid aan de patiënt (4 + 5)
- de patiënt voelt zich begrepen, gesteund (6)
- en laat dit blijken door betaling, aandacht, en door beter te worden, zijn best te doen (1)
Fijn voor allebei. Maar dan!
- De patiënt is niet blij (meer), wordt niet beter, klaagt alleen maar, wordt eisend, of is wellicht zelfs terecht ontevreden over iets wat de hulpverlener heeft gedaan (1)
- Ineens ontvangt (het kind in) de hulpverlener geen beloning meer (2).
- Hij voelt iets heel naars: afwijzing (3)
- en gaat in de tegenaanval, zoals boven beschreven (4).
- De patiënt wordt nu op haar beurt met afwijzing geconfronteerd (5, 6).
Vaak gaat deze interactie nog wel een tijdje door, soms in de vorm van een escalatie, totdat er een ‘oplossing’ wordt gevonden.
Oplossingen
Er zijn verschillende soorten oplossingen. De meest gebruikelijke is om in elk geval korte tijd te doen alsof er niets gebeurd is. Beide partners sluiten zich deels af voor het contact, beperken zich bijvoorbeeld tot een meer feitelijke, zakelijke opstelling in het contact. Terug naar het diagnose-receptmodel, als het ware. De onderliggende boodschap hierbij is: wat we hier hebben aangeraakt kunnen we maar beter vergeten, dan hebben we er ook geen last meer van. Als de patiënt stevig genoeg is zal deze toch vaak na korte tijd de behandeling afbreken, zoals ook ‘Wies’ in mijn voorbeeld. Als de patiënt heel behoeftig is en de hulpverlener de schuld voor het gebeurde succesvol bij de patiënt heeft gelegd kan het ook zijn dat beiden nog heel lang bij elkaar blijven. De angst om afscheid te nemen is dan te groot.
In het vorige artikel gaf ik aan dat het schema niets zegt over de ontwikkeling die er in het contact kan plaatsvinden. Volgens mij is het belangrijk dat de patiënt binnen het contact de gelegenheid heeft om zich te ontwikkelen tot meer innerlijke zelfstandigheid. Daarvoor is het belangrijk dat in elk geval de hulpverlener die innerlijke zelfstandigheid voldoende heeft ontwikkeld.
Op eigen benen gaan staan
Het zal duidelijk zijn dat in de geschetste interactie de innerlijke zelfstandigheid bij mij te wensen overliet. Ik kon niet omgaan met de afwijzing, mijn behoeftige kind had de patiënte nodig voor mijn dosis erkenning. De enige duurzame oplossing is dan ook een radicale: zorgen dat ik op eigen benen kan staan, inclusief het behoeftige deel. Dat betekent: herkennen (check!), erkennen (check!) en vervolgens accepteren (een beter woord is: omarmen) van dit behoeftige deel. Als ik dat doe zal ik nog wel voelen dat het behoeftige kind in mij geraakt wordt, maar ik heb de patiënt niet meer nodig om dat gevoel weg te nemen door beter te worden, dankbaar te zijn enz. Sterker nog, dat gevoel hoeft niet meer weg, het kan er zijn, en ik ben er ook. In plaats van mijn hart af te sluiten, innerlijk te vertrekken en in de overlevingsstand te gaan kan ik mijn hart juist meer openen. Als ik mijn eigen nood kan aanvaarden opent dat de weg voor het herkennen van de nood van de ander.
Er zijn andere aspecten die een rol spelen in de interactie dan de beschreven behoefte aan aandacht bij de hulpverlener. Het kan ook zijn dat de communicatieve vaardigheden tekortschieten, dat de gesproken ‘taal’ te verschillend is, of dat andere projecties en schaduwaspecten bij hulpverlener (en patiënt) als ongewenste gasten aanschuiven in het gesprek. Het is ook beslist niet gezegd dat, als de hulpverlener maar goed op eigen benen kan staan, de patiënt altijd de ontwikkeling naar meer innerlijke zelfstandigheid zal doormaken die ik als wenselijk beschouw. Deze andere aspecten laat ik in dit artikel buiten beschouwing.
In het vierde en laatste artikel schrijf ik over het proces dat nodig is om als hulpverlener ‘innerlijk zelfstandig’ te worden. Wat betekent dit voor de ontmoeting? Wat kan dit voor de patiënt betekenen?
Koos van Kooten